De wetenschappelijke vooruitgang inzake DNA-onderzoek heeft een immense impact ophet strafrecht. Cold cases, waarvan het onderzoek al jaren was afgesloten en nabestaanden zonder antwoorden achterbleven, werden alsnog opgelost door nieuw bewijs, zijnde een zogeheten “DNA-match”. Zo was er recentelijk het assisenproces tegen de glazenwasser uit Deurne, die uiteindelijk veroordeeld werd voor 4 moorden in de jaren 90. De beschuldigde werd uiteindelijk gelinkt aan de moord(-en) omwille van een DNA-match. Het DNA van de beschuldigde kwam in de DNA-databank omwille van feiten van poging diefstal in 2015.
De evolutie van het DNA-onderzoek wordt, terecht, toegejuicht. Toch stellen we vast dat meer en meer experten op het vlak van DNA aan de alarmbel trekken. Zij waarschuwen voor foutieve gevolgtrekkingen: Een DNA-match betekent niet noodzakelijkerwijze dat de dader is gevonden.
Wanneer er een misdrijf heeft plaatsgevonden, kan er sporenonderzoek worden bevolen. Dit wordt uitgevoerd door gespecialiseerde (labo-)diensten van de politie.
Vervolgens zal ee ngerechtsdeskundige (bij het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, afgekort NICC) worden aangesteld met de opdracht om DNA-profielen te gaan bepalen uit de aangetroffen sporen.
Een DNA-profiel kan worden opgemaakt indien het spoor celmateriaal bevat.
De DNA-profielen die voortkomen uit de aangetroffen sporen, kunnen vervolgens worden vergeleken met:
- DNA-profielen van verdachten in het onderzoek
- DNA-profielen opgeslagen in de nationale (en supranationale)DNA-databanken. In België wordt er op heden vergeleken met de DNA-databanken van23 Europese landen.
Een DNA-match zal worden gezien als een wetenschappelijke, objectieve vaststelling. Toch dient men uiterst waakzaam te zijn om niet blindelings over te gaan tot (foutieve) gevolgtrekkingen. Om dit te begrijpen, dient er een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen het bronniveau en het activiteitniveau.
DNA op bronniveau gaat in de eerste plaats over: van wie is een DNA-spoor afkomstig?
Een tweede pertinente vraag, waar onterecht minder belangstelling aan wordt gegeven, betreft: welk type celmateriaal werd er aangetroffen?
Zoals reeds gemeld, slechts indien een spoor celmateriaal bevat, kan er een DNA-profiel worden gedestilleerd: sporen < celmateriaal < DNA-profiel
Het is van uitermate groot belang dat er bepaald wordt welk type celmateriaal er werd aangetroffen. Het kan gaan om huidschilfers, haar, bloed, zweet,speeksel, etc. Dit gegeven wordt des te meer relevant aangezien het vandaag de dag mogelijk is om uit minusculespoortjes een DNA-profiel te halen. Bovendien zien we in de praktijk vaak dat uit een spoor meerdere DNA-profielen naar voren komen. We spreken dan over mengprofielen.
Het type celmateriaal bepalen is van wezenlijk belang om de juiste oefening te maken op activiteitniveau. Zo zal het aantreffen van zweet vaak meer zeggendan bv. het aantreffen van een huidschilfer. Het ene type celmateriaal isnamelijk meer vatbaar voor verplaatsing dan een ander type celmateriaal. Indienje een kledingstuk van een andere persoon draagt, draag je mogelijks ookhuidschilfers en aldus het DNA van een andere persoon mee. Er bestaat aldus zoiets als verplaatsbaar DNA.
In de praktijk stellen we vast dat slechts uitzonderlijk het typecelmateriaal, hetwelk aan de oorsprong ligt van het DNA-profiel, wordt onderzocht of omschreven in het deskundigenverslag. Bij een onderzoek naar bv.feiten van verkrachting wordt wel vaker onderzocht of het aangetroffen celmateriaal specifiek sperma betreft.
Bij het activiteitniveau bekijken we: het DNA-profiel van een bepaalde persoonwerd aangetroffen, wat zegt dit over zijn betrokkenheid bij de feiten in het onderzoek.
Het is de taak vande rechter om de toets van het activiteitniveau te maken en de gevolgtrekking te gaan bepalen. Dit is geen evidente taak. In de praktijk zal het bepalend zijn of de rechter, naast de resultaten van het DNA-onderzoek, ook andere onderzoeksresultaten weerhoudt als bewijselementen. In dat geval kunnen de resultaten van het DNA-onderzoek worden gezien als steunbewijs.
Indien uitsluitend de resultaten van het DNA-onderzoek wijzen in de richting van cliënt en er bovendien een valabele uitleg is of minstens een hypothese waarbij de cliënt onschuldig zou zijn, zou de vrijspraak zich moeten opdringen gezien er sprake is van gerede twijfel.
In België is het NICC (Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie) gespecialiseerd in DNA-onderzoek. Deze instantie verricht onderzoek op vraag van de gerechtelijke overheden.
In Nederland is het NFI (Nationaal Forensisch Instituut) en het TMFI (The Maastricht ForensicInstitute) gespecialiseerd in DNA-onderzoek. Het NFI verricht enkel forensischzaakonderzoek voor het openbaar ministerie, de rechtspraak, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het TMFI aanvaardt ook verzoeken van particulieren.
Heeft u vragen over DNA? Neem gerust contact op met onze strafrechtexperten!